De Vlaamse Vergezichten komen eraan....

Begin september verschijnt Vlaamse Vergezichten. Lees hier de inleiding.

Een verdwenen peer – bij wijze van aanhef

(schraapt gewichtig de keel)

Geliefd publiek,

Deze Vergezichten, mijn spiegelboek in ruimte en tijd, zou ik – met een knipoog naar Conscience – een kleine cultuurgeschiedenis mijner jeugd kunnen noemen, al klinkt dat nogal zwaar op de hand. Een terugblik op de lezer die ik ooit was, en de daaraan ontsproten schrijver, vat het wat minder zelfingenomen samen. Een boek dat zich welbewust laat leiden door de titels die de boekenkasten en bibliotheken bevolkten waartoe ik als joch en adolescent toegang had. Onder die vele stemmen waren het vooral zij die binnen mijn nabije kring een soort private Vlaamse canon vormden, die zich blijvend nestelden. Zij vormden ook de brug naar Franstalige auteurs in en rond Gent, die ik rond mijn twintigste begon te ontdekken. De verkenning van mijn eerste leeswereld stelde me ook in staat om me enigszins in te leven in de ideeën die de generaties met ik opgroeide hebben bevrucht, maar zeker ook hebben beklemd – en zelfs verwond.

Ik las natuurlijk meer dan dat. Ik las ongeveer alles wat me onder ogen kwam – nog steeds, overigens. In de lokale bibliotheek graasde ik de schappen af met buitenlandse titels, en in de boekenkasten thuis en bij verwanten stonden ook Hemingway, Böll en de Brontës, naast werken van de historicus Georges Duby – om maar enkele namen te noemen die me spontaan te binnen schieten. Mijn familie las graag, en veel, maar belezen in de intellectuele of academische zin waren ze niet. Plezier en leergierigheid was wat hen dreef. Bepaald geen onwaardige redenen.

De kiem van deze Vergezichten ligt al een tijd in het verleden. Al zolang ik me kan herinneren leefde aan mijn moederskant van de familie de vraag – vaak opgeworpen tijdens kerst- of oudejaarsdiners – waar onze ongewone familienaam, Tessely, eigenlijk vandaan kwam. In België is er namelijk maar één familie die die naam draagt.

De veronderstellingen gingen alle kanten uit: van een verdwaalde tak van de Hongaarse adel – sommige ooms of tantes droomden, licht beneveld door de tafelwijn, hardop van een uitbreiding van hun bescheiden vastgoedportefeuille met een paar landgoederen in de oude dubbelmonarchie – tot al even bevoorrechte verwanten aan de overkant van het Kanaal, want de naam klonk in hun oren ietwat Brits en dus very chique.

Pas in 1990 kwam er duidelijkheid, dankzij Dr. Paul Huys en zijn studie De Deinse familie Tessely in de achttiende eeuw (in de Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde, jaargang 57). Die bood een oplossing die weliswaar verre van adellijk bleek, maar niettemin exotisch genoeg om de familieverbeelding te blijven voeden. De Vergezichten vangen aan met die familie-oorsprong, die toevallig samenviel met het ontstaan van mijn vaderland en haar prille literatuur.

Mede dankzij de familiebieb en de gemeentelijke bibliotheken die mijn eerste leeshonger van voer voorzagen, leerde ik al vroeg hoe ‘verliteratuurd’ de streek was waarin ik opgroeide. Omdat ik zelf al jong door de pen werd gegrepen, voelde ik me omgeven door een landschap dat even reëel als verbeeld was. En al even vroeg begon ik passages uit, en beschouwingen over, het werk van mijn literaire voorgangers in en rond het Land van Nevele te bewaren. Voor ooit. Voor later.

Deze Vergezichten krijgen zo het karakter van een literair collage; een panorama van stemmen dat zich uitstrekt over, om en rond het landschap van mijn jeugd – een stemmenlandschap waarmee ik mijn eigen stem vervlecht, of ze erin laat verzinken, als in het vruchtwater dat de nog ongeboren schrijver in mezelf omgaf. Niet het minst vormen deze bladzijden ook een lange liefdesbrief aan mijn land van herkomst, en wie weet een boodschap in een fles voor dit land in de toekomst, voorbij de grenzen van mijn eigen beperkte bestaan.

De echte aanzet tot dit boek kwam – het zal haar verbazen – twintig jaar geleden van em. prof. Anne Marie Musschoot, in de Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap (n° 21, 2005). ‘Weliswaar niet uitvoerig (men zou wensen dat ze uitvoeriger was),’ schreef ze, ‘maar wel interessant is de beschouwing over Buysse en de Leiekunstenaars in het Zomerdagboek van Erwin Mortier, verschenen in de weekendkatern Zeno van de krant De Morgen.'

Die korte beschouwing groeide uit tot een van de kiemen voor de boottocht op en door de tijd, die dit boek is geworden. De Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap hebben de jonge lezer die ik ooit was — en dus ook dit boek — mee gevoed.

Anne Marie werd in 2007 opgenomen in de Orde van de Nevelse Huwier, een onderscheiding uitgereikt door de lokale erfgoedvereniging. Het gelijknamige tijdschrift Het land van Nevele ontstond vijftig jaar geleden onder impuls van wijlen Johan Taeldeman, professor taalkunde aan de Gentse universiteit en medeauteur van de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten. Onder zijn invloed streefde het blad een hoge academische kwaliteit na. Verschillende jaargangen van het tijdschrift hebben mijn nieuwsgierigheid naar het literaire verleden van mijn geboortestreek aangewakkerd, en mij naar vele van de stemmen geleid die in deze Vergezichten weerklinken.

In 2010 werden Monika van Paemel – ook opgegroeid in het Land van Nevele, in Poesele – en schrijver dezes met de Huwier vereerd. De naam verwijst naar een intussen uitgestorven perenvariëteit die eeuwen geleden in en rond Nevele werd geteeld. Na de academische zitting zei Anne Marie: ‘En nu krijgen Monika en jij net als ik een verdwenen peer cadeau.’

Misschien is dat precies wat dit boek wil zijn: een verdwenen peer, opgedolven uit het geheugen, glanzend gemaakt met taal – en gedeeld met wie net als ik graag traag, meanderend leest. Hoe anders zouden de verhalen zich door deze vergezichten een weg kunnen zoeken dan in een trage dans? Een twijfelwals, die de grillige loop van de Leie in mijn geboortestreek weerspiegelt, met bochten zo talrijk, dat de stroom op sommige plaatsen zodanig draait en keert, ‘dat men verschillige keren op dezelfde plaats komt,’ in de woorden van Gustave van de Woestijne, voor de rivier zich in Gent overgeeft aan de Schelde, en met de Schelde vervolgens aan de jadegroene zee – die aan het slot nog een bijrol mag spelen, waar ik het strand van Oostende bezoek in de augustusmaand van 1914, de maand waarin Duitsland België binnenviel en de Eerste Wereldoorlog uitbrak: een conflict waarvan de echo’s tot vandaag, en zelfs behoorlijk luid, nog altijd over dit continent rommelen.

Ik hoop vooral dat in deze Vergezichten mag weerklinken hoe dicht bij het verleden nog is, en hoe veraf al, het heden soms ligt – of omgekeerd. ‘Zie beslist af van elke logica,’ om Richard Minne te citeren, die ook door de bladzijden van dit boek galmt, ‘en werp u hals over kop in de fantasie.’

Erwin Mortier